Inhalt: Suite a-Moll: - Introduction (op. 1 Nr. 10) - Rondeau (op. 4 Nr. 8) - Allemande (op. 4 Nr. 9) - Air (op. 4 Nr. 10) - Rigaudon I und II (op. 1 Nr. 11) - Air lent (op. 1 Nr. 8) - Menuet (op. 4 Nr. 11) - Air (op. 1 Nr. 9) - Gigue (op. 4 Nr. 3) Suite D-Dur: - Ouvertüre (op. 4 Nr. 24) - Air lent (op. 1 Nr. 1) - Allemande (op. 4Nr. 2) - Air gay (op. 4 Nr. 29) - Sarabande (op. 4 Nr. 25) - Rondeau (op. 4 Nr. 27) - Air (op. 1 Nr. 2) - Gigue (op. 4 Nr. 28) Suite g-Moll: - Ouvertüre (op. 4 Nr. 22) - Air (op. 1 Nr. 28) - Allemande (op. 4 Nr. 34) - Air et Menuet (op. 1 Nr. 30) - Rondeau (op. 4 Nr. 35)

Die vorliegende Triosonate gehört zu den ganz wenigen Kammermusikwerken des Hochbarock, die Blockflöte und Fagott miteinander vereinen. Wenngleich in dieser Komposition eine "konventionelle" Tonsprache nicht zu verkennen ist, gelingt es dem Komponisten, beide Instrumente in schöner Gleichberechtigung gegen- und miteinander konzertieren zu lassen, ohne allzu hohe technische Anforderungen zu stellen.